- simon devisch
Ook de ethische lente is nog niet begonnen

Over ethische dossiers is een consensus zelden vanzelfsprekend. Maar als er geen schot in de zaak komt, moet je op een bepaald ogenblik toch spreken van immobilisme.
Hoewel de temperaturen anders doen vermoeden, is de lente van 2023 al een flink eind opgeschoten. We zijn amper een goed jaar verwijderd van nieuwe verkiezingen en het voorlopige bilan van de bio-ethische dossiers in de schoot van de federale regering oogt mager. Er zijn wetsvoorstellen, rapporten en enkele debatten; en er is goed werk geleverd over de herziening van de patiëntenrechten. Maar echte doorbraken of nieuwe wetgeving is er niet. De twee klassiekers op kop – euthanasie en abortus – zitten vast in politiek getouwtrek. De dossiers over draagmoederschap en donoranonimiteit staan al iets verder. Maar wat de grote dossiers betreft, is dat het ongeveer.
Vanwaar die (voorlopig) povere balans? Natuurlijk heeft de pandemie de eerste twee jaar de agenda van Vivaldi gekaapt, waardoor er weinig ruimte overbleef voor andere dossiers. Maar was het zonder pandemie anders gelopen? Dat is maar zeer de vraag. De samenstelling van deze regering doorkruist enkele klassieke ideologische breuklijnen. Dan is nieuwe wetgeving op het ethische terrein geen evidente zaak. In onderscheid met de paarse regeringen die bij aanvang van deze eeuw heel wat nieuwe wetgeving hebben gerealiseerd, zetelen in deze regering zowel liberalen, groenen en christendemocraten.
Veel consensus over bio-ethische dossiers kun je dan niet verwachten. Zelfs de debatten blijven dan beperkt, omdat men weet dat een doorbraak onwaarschijnlijk is en het gekibbel al veel andere dossiers heeft overheerst. Wat abortus betreft, was er nochtans hoop, want er was een expertencommissie aangesteld waarna het allemaal helder en eenduidig zou zijn. Quod non. De politieke dynamiek na het werk van die commissie is even leerrijk als voorspelbaar. Die partijen wier politieke standpunten gelijklopen met de conclusies van de experts, roepen op om de wetenschap te volgen. Want ja, ‘uit onderzoek blijkt …’ en ‘we gaan de wetenschap toch niet tegenspreken’. De tegenstanders zoeken naar die plaatsen in het rapport waarover geen consensus bestaat om aan te geven dat de experts het ook niet altijd weten – wat ook zo is. Als die strategie niet vruchtbaar blijkt, zijn er nog de klassieke vertragingsmanoeuvres: de kwestie koppelen aan andere dossiers of nieuwe voorwaarden stellen om dan in een lang uitgesponnen onderhandeling te duiken tot de verkiezingen in zicht zijn.
Bovenstaande schets kun je tot op zekere hoogte plaatsen als onderdeel van een democratie. En zeker over ethische dossiers is een consensus zelden vanzelfsprekend, niet alleen in België. Het systeem is dus niet rot. Maar als er geen schot in de zaak komt, moet je op een bepaald ogenblik toch spreken van immobilisme. Ideeën moeten botsen en dat mag best een tijd duren, maar een democratie heeft ook nieuwe en goeie wetgeving nodig, zeker op het medisch-ethische terrein, dat met een rotvaart voortdendert en elke dag wel iets nieuws mogelijk maakt – denk alleen al aan het terrein van genetica of de neurowetenschappen. Met elke nieuwe mogelijkheid ontstaan er nieuwe dilemma’s en zijn er nieuwe spelregels nodig. Zelfs al loopt wetgeving altijd een beetje achter op de realiteit, we hebben heldere kaders nodig waarbinnen onze keuzemogelijkheden zich afspelen, zeker wat leven en dood aangaat.
Dat roept opnieuw de vraag op naar de verhouding tussen experts en politici. Experts moeten kennis aanleveren, maar wat daarna? Wanneer nog maar eens een rapport verticaal geklasseerd wordt, overvalt me als (co-)auteur van talloze aanbevelingen aan de beleidsmakers van dit land af en toe een zekere moedeloosheid. Daar zit je dan na je dagtaak met collega’s vele uren samen te werken om onderzoeksdata in een leesbaar rapport te verzamelen, om dan weer dezelfde dooddoener te horen: ‘We nemen het mee naar de volgende legislatuur.’
Als expertencommissies dienen om beslissingen uit te stellen, als rapporten maar bestaan om ze niet te lezen, waarom organiseren we het dan op die manier? Natuurlijk kun je dan aan de kiezer uitleggen dat er werk is geleverd. Maar ook dat spel heeft zijn grenzen. Natuurlijk moet wetgeving evidencebased ondersteund zijn. Waartoe dienen al die rapporten anders? Als commissies alleen bestaan om te doen alsof we ergens mee bezig zijn, is het dan niet beter consequent te zijn en te doen alsof er commissies zijn? Dan kunnen die experts hun tijd zinvol investeren in zaken die wel hoop op voortgang meedragen. En kan het politieke debat misschien alsnog plaatsvinden?
In een democratie komt het principieel politici toe te beslissen. Maar dan moeten ze wel beslissen.