top of page
  • Ignaas Devisch

De wet moet niet harder maar doorzichtiger worden


zwaar bewapende politie die mensen aanhouden tijdens de betoging
Arrestaties tijdens de rellen in Parijs. Foto: reuters

Nu de brutale rellen in Frankrijk hopelijk stilaan voorbij zijn, weerklinkt de onvermijdelijke roep om hardere wetten. Dat klinkt stoer en het sust misschien heel even de gemoederen, maar de kans is groot dat we daarmee geen millimeter opschuiven naar een duurzamere oplossing voor een van de meest fundamentele vraagstukken van onze tijd: hoe houden we de samenleving bijeen? Ook in ons land draaide de afgelopen weken en maanden het publieke debat rond straffen en de functie van de wet in de samenleving. Steeds meer politici lijken het volk te willen sussen door op andere plaatsen in strengere straffen te voorzien, zoals voor ouders van ­criminele jongeren.


Natuurlijk moet wie geweld pleegt, gestraft worden. Wat in Frankrijk en daarbuiten gebeurde, had wel degelijk een tragische aanleiding, maar de onlusten die erop volgden, leken bij momenten alleen maar te dienen als vrijgeleide om vernielingen aan te richten en een burgeroorlog op te zetten. Uiteraard moeten we daar flink op reageren, maar is daarmee de kous af? Wat doen we nadat de straffen zijn uitgedeeld? Bovenop de schuldigen opsporen en ze straffen, doen we er goed aan de situatie ten gronde te analyseren.


Gevechtsmodus

Van de vele vragen die je in dat verband kunt stellen, is de volgende misschien de beste als vertrekpunt: waartoe dient de wet? Moraal en wetgeving gaan hand in hand en wetten beantwoorden doorgaans aan zowel een diepe morele behoefte als aan de nood aan ordening en organisatie. De meesten van ons zijn het erover eens dat het lastig samenleven is als we er niet in slagen een aantal basisregels te handhaven. Wetten bieden veiligheid en een goed evenwicht tussen geven (rechten) en nemen (plichten). Als blijkt dat anderen de boel kunnen oplichten zonder sancties, als er geen controle is op wat we doen of als sommigen ongestraft kunnen nemen wat hen niet toekomt (bezit, levens …), dan verliezen burgers hun vertrouwen in de wet of in elkaar. Dan gaan we in sociale gevechtsmodus en is het ­ieder voor zich, of gaan sommige groepen zich afzetten tegen de samenleving. Maar fundamenteel eist iedereen dan zijn deel op, of acht zijn kans schoon om alle ongenoegen op anderen af te wimpelen vanuit het motief ‘ik neem wat ik denk dat mij toekomt’. Zolang alleen enkelingen dat doen, blijven de zaken controleerbaar. Maar die fase lijken we voorbij te zijn. Vandaar de vraag waartoe de wet dient en hoe ze de samenleving kan bijeenhouden.


Wetten moeten niet zozeer individueel dienend zijn, ze moeten ook ­samenwerking en samenhorigheid bevorderen. Instellingen die de wet vertegenwoordigen, moeten daar blijk van geven en zich kunnen verantwoorden voor wat ze doen. Die twee cruciale grondvoorwaarden zijn vandaag voor veel mensen niet (meer) aanwezig. Of misschien moeten we het omkeren: vroeger beantwoordden wetten en instellingen er nog minder aan dan vandaag, maar we stellen nu hogere eisen dan toen. Zo weerklinkt de roep om transparantie luider dan ooit tevoren en verwachten burgers dat overheden toegankelijk, fair en openbaar zijn in hun dagelijks bestuur van de samenleving. Dat is tot op zekere hoogte al het geval, maar de weg is nog lang.


Ondoorgrondelijk

Een van mijn Britse collega’s, Havi ­Carell, publiceerde in dat verband een interessant artikel over ‘institutionele opaciteit’ – opaak betekent duister of ontoegankelijk. In haar omschrijving is een instelling opaak als ze zich niet bekommert om haar gebruikers of medewerkers en ze resistent is voor evaluaties van de werking. Als mensen niet weten hoe ze doorheen het doolhof van de instellingen moeten raken of als de beslissingen van die instellingen onbegrijpelijk blijven, als klachten over de werking ervan niet gehoord worden, als onrechtvaardige situaties blijven bestaan, dan heeft een instelling geen ethos om daar veranderingen in aan te brengen en blijven we in de kou staan. Dat werkt ongenoegen in de hand en dan spreken we over institutionele duisterheid. Ik vermoed dat veel mensen de samenleving als vervreemdend ervaren omdat onze instellingen iets te veel zijn zoals Gods wegen: ondoorgrondelijk.


Te veel mensen hebben vandaag het gevoel dat ze figureren in het kortverhaal Voor de wet van Franz Kafka. Daarin beschrijft de auteur hoe een man bij de poorten van de wet aankomt en vraagt of hij binnen mag. De poortwachter vertelt dat hij hem nu geen toegang kan verlenen. Op de vraag of dat mogelijk later kan, antwoordt de wachter: ‘Het is mogelijk, maar nu niet.’ Zijn hele leven lang zit de man vervolgens te wachten voor de poort van de wet en als hij stervende is en hij de poortwachter nog een laatste keer om uitleg vraagt, is diens reactie: ‘Niemand kon hier toegelaten worden, want deze ingang was alleen voor jou bestemd. Ik ga nu weg en sluit de poort.’ Kafka schetst daarmee op meesterlijke wijze wat we vandaag allemaal kennen: een helpdesk waar je de hele tijd een wacht­muziekje hoort, maar waar niemand opneemt of je vooruithelpt.


Kwestie van vertrouwen

Bedrijven op de private markt kunnen zich dat soort ontoegankelijkheid doorgaans niet veroorloven, omdat ze dan uit de markt worden geconcurreerd. Met wetten en openbare instellingen werkt het niet zo. De basisregulering van een samenleving gooi je niet zomaar op de markt – denk aan het monopolie op geweld, de grondwet en de sociale voorzieningen van een land. Nochtans moeten we vooral daar de opaciteit wegwerken om het vertrouwen te herstellen. Zoals het spreekwoord zegt: vertrouwen komt te voet en verdwijnt te paard. En zonder vertrouwen in elkaar – de wet in de burgers, de burgers in de wet en de burgers in elkaar – is er geen samen­leving mogelijk. Een strenge wet opleggen als brute tegenreactie zal ons dan niet vooruithelpen. Om het basisvertrouwen terug te winnen, moet de wet niet zozeer harder maar doorzichtiger worden. En ons tonen waar de weg is of de wegen zijn.


11 weergaven
bottom of page