top of page
  • Ignaas Devisch

Psychoanalyse is geen astrologie


Opgeleide psychotherapeuten verdienen ons respect in plaats van onze hoon. © getty


In ons taalgebied hebben wetenschap en psychoanalyse een ­lastige verhouding. Zodra ­iemand iets schrijft over hoe ­psychoanalyse werkt, is het wachten op een stuk van wetenschaps­filosofen om het af te branden. ­Tegelijk slagen psychoanalytici er in de publieke ruimte nauwelijks in hun wetenschappelijke grondslagen ­helder uit te leggen.


De discussie gaat helaas zelden of nooit over de klinische praktijk, terwijl daar de sleutel ligt om de werkzaamheid van ­psychoanalyse te ­evalueren. Dagelijks vangen getrainde analytici ­mensen op die er niet in ­slagen zich door het leven te worstelen en ondersteunen ze hen in een traject richting beterschap. Dat vraagt om moed, engagement en vooral kunde. ­Psychoanalytici ­houden mensen aan de kant van het leven en helpen hun lijden te verminderen. Hun opleiding aan onze universi­teiten is kwaliteitsvol en doorstaat met verve de toets van ­internationale vergelijkingen.


Uit onderzoek blijkt bovendien dat de psychoana­lytische praktijk ­klinisch niet slechter scoort dan andere therapeu­tische ­interventies. Daarnaast weten we dat de kwaliteit van de therapeutische ­relatie eveneens de belangrijkste ­factor is in het welslagen van het zorgtraject. Daarom bevragen psychoanalytici elkaar op regelmatige basis en gaan ze zelf in analyse om als therapeut telkens weer de eigen positie te overwegen. Alleen zo kunnen ze omgaan met moeilijke situaties zoals een patiënt die aangeeft er een einde aan te ­willen maken of mensen met een psychose. Dat is een grote verantwoordelijkheid die vraagt om ­methodologische ­gestrengheid en persoonlijke maturiteit.

Uit onderzoek blijkt dat psychoana­lyse ­klinisch niet slechter scoort dan andere therapeutische ­interventies

Zouden wetenschapsfilosofen daarom niet beter hun energie stoppen in wat echt fout loopt, met name de inflatie van allerlei zelfverklaarde coaches? Even surfen op het internet volstaat om te zien dat een hoop niet-opgeleide haaien mensen met vaak zware problemen op een erg lichtvaardige manier ‘begeleiden’. Op discutabele gronden ronselen ze wanhopige mensen naar hun ‘praktijk’ om ze daarna met lege buidel ­terug naar huis te sturen. Uiteraard bestaan er goed opgeleide ­coaches, maar doordat iedereen zich om het even welke titel kan toe-eigenen, kent dat terrein een wildgroei aan overbetaalde nonsens waartegen mensen in uitzichtloze situaties vaak niet zijn opgewassen. Dáár zit de ­wetenschappelijke charlatanerie en de geldklopperij en vooral dát ­verdient onze maatschappelijke en wetenschappelijke aandacht.


Opgeleide psychotherapeuten daarentegen verdienen ons respect in plaats van onze hoon. Zij aan­horen dagelijks verhalen van mensen, ondersteunen hen richting een betere omgang met zichzelf en ­blijven geduld opbrengen voor het soms grillige parcours dat som­migen afleggen. Inzichten van Freud, Lacan of van andere helpen hen daarbij, want naargelang de pathologie of de voorkeur van de zorg­vrager kan dat vanuit specifieke psychotherapeu­tische perspectieven ­gebeuren. Een karikatuur maken van Freud is niet moeilijk, maar dat kun je ook van ­andere denkers. Evolutionair biologen hebben ook de neiging om alle menselijk gedrag te verklaren vanuit een moraliserend begrip als ‘selfish genes’. ­Anderen verzelfstandigen dan weer het menselijke brein alsof het onze stuur­machine is, die los van ­onze verlangens in onze plaats ­beslissingen neemt. Maar ­hoho, ­alleen het onbewuste zou tot het rijk der fabeltjes behoren?


Als we ondertussen van één ­inzicht mogen uitgaan, dan wel dat de mens het fabulerende dier bij uitstek is, ondanks en dankzij zichzelf. We krijgen stilaan meer grip op wat zich achter onze ­verlangensstructuur afspeelt, maar we zijn er nog lang niet en ­sowieso zal ons ­gedrag altijd langs ­onvoorspelbare paden verlopen. Dat we daarnaast een en ander kunnen aanmerken op hoe Sigmund Freud te werk ging, het zou er maar aan ontbreken. Tegelijk doen we er goed aan te beseffen dat de ethiek ons dankzij Freud met minstens één cruciaal inzicht heeft verrijkt dat in geen enkel opzicht verouderd is. Freud was de eerste die het menselijke gedrag niet in termen van goed of kwaad besprak. Vanuit therapeutisch oogpunt biedt dat een enorme winst. Freuds uitgangspunt – mensen zijn bij de geboorte een perverse bundel van driften – laat toe alle buitenissigheden die wij vertonen te beschouwen als intrinsiek menselijk. Niets (onredelijks) is de psychoanalyse vreemd, ­inclusief het gedrag dat we doorgaans ­immoreel, onaanvaardbaar of wansmakelijk vinden. In de psychoanalytische praktijk noemt men ­geweldenaars daarom geen monsters of onmensen. Terwijl klassieke ­ethische theorieën zoals die van Aristo­teles dan doorgaans spreken over bestiaal gedrag of niet verder ­raken dan de afwijzing van zogeheten irrationaliteit of domheid, weet de ethiek daar vanaf Freud wel raad mee. Door met mensen te spreken en geduldig te zoeken naar de oor­zaken van hun lijden in plaats van hen te veroordelen om wat ze deden, getuigen psychoanalytici van een groot humaan engagement en van deskundigheid. Dat is vooral geen vrijgeleide voor wetenschappelijke nonsens. Wel een hoogwaardig ­vertrekpunt om mensen te ondersteunen die op de dool zijn. En af te leiden uit de cijfers zijn er dat nogal wat dezer dagen.


205 weergaven
bottom of page