top of page
  • Ignaas Devisch

Geborgenheid in een onherbergzame wereld


© Lectrr

Afgelopen weekend ging ik ­publiek in gesprek met de Duitse filosoof Peter Sloterdijk, onder meer over de vraag wat ons vandaag met elkaar verbindt. Kunnen of moeten we onszelf begrijpen vanuit een gezamenlijke identiteit, een gedeelde beschaving of zijn er andere manieren om de samenleving bijeen te houden? De vraag is prangend, het antwoord allesbehalve evident. Mogelijk biedt het werk van de Duitse filosoof enig soelaas.


Sloterdijk verwierf wereldfaam met de halve bibliotheek die hij onder­tussen heeft volgeschreven. In elk boek blijft hij onvermoeibaar zoeken naar de pijnpunten in ons denken en handelen. Zo wijst hij in zijn befaamde rede ­Regels voor het mensenpark in 1999 op de mislukking van het klassieke beschavingsideaal van het humanisme. Dat gezamenlijk de juiste boeken lezen zou ­volstaan om onze emoties te temmen en ons in te schrijven in de beschavingsidealen van de samenleving, werkt volgens hem niet langer. Mensen laten hun gedrag niet meer temmen door wat gezagsdragers hen voorschrijven in ­boeken of via andere kanalen. Onze tijd wordt eerder gekenmerkt door verzet tegen wat anderen van ons verwachten of ons opleggen. Het protest daartegen is vaak brutaal en grillig. Zo was vorig weekend een politieman het tragische slachtoffer van geweld, kreeg eerder dit jaar een buschauffeur zomaar slaag terwijl hij aan het rijden was en vorig jaar werd Marc Van Ranst met de dood bedreigd en moest hij onderduiken in een safehouse. Het zijn maar enkele voorbeelden, de lijst is helaas veel langer, maar de rode draad is duidelijk: meer dan ooit is de samenleving een vraagstuk geworden in de strikte zin van het woord, iets waarop we niet spontaan een antwoord hebben.


Het oeuvre van Sloterdijk is doorspekt met een systematische zoektocht naar mogelijke antwoorden op die vraag. Boek na boek staat de moeizame verhouding tussen de mens en zijn ­omgeving centraal. Als een archeoloog blijft hij graven in de bronnen van onze cultuurgeschiedenis om vervolgens in barokke volzinnen te proberen de inzet van het ­hedendaagse handelen op scherp te krijgen en de verhouding tot onze leefomgeving te herdefiniëren. De vele neologismen die in zijn werk ­opduiken, staan in het licht hiervan – volgens gemakzuchtige critici gaat het om woordenkramerij. Sloterdijk zoekt naar een taal die moet verduidelijken hoe we ons in de wereld kunnen begeven. Zo omschrijft hij in zijn Sferen-trilogie de mens als een ‘Schwebewesen’, een drijvend wezen dat omgeven is door andere sferen die hem omringen en mee bepalen. Daarmee herhaalt hij niet nogmaals wat zovele anderen eerder hebben aangegeven, met name dat de mens een sociaal wezen is dat zichzelf moet begrijpen vanuit zijn omgeving. ‘Schwebewesen’ gaat verder dan de klassieke gedachte dat we nooit zonder meer op zichzelf staande individuen zijn. Met name argumenteert Sloterdijk dat we eenvoudigweg niets of ­niemand zijn zonder wat zich buiten ons afspeelt. Het zijn de sferen om ons heen die ons een plaats verschaffen in de wereld en niet omgekeerd. Maar de traditionele pogingen om de mens met die buitenwereld te verzoenen, zijn uitgewerkt. We hebben nieuwe registers nodig om onze plaats in de wereld te bepalen en de afstemming op elkaar een kans te geven.


Dat brengt ons terug bij het beginpunt, de vaststelling dat gezamenlijk de juiste boeken lezen al geruime tijd niet meer het sociale bindmiddel is. De ­klassieke bronnen bieden geen geborgenheid meer, of toch niet voor iedereen. Vanuit dat perspectief heeft Georg ­Lukács bij het begin van de 20ste eeuw onze menselijke conditie omschreven als ‘metafysisch dakloos’. Het heeft er alle schijn van dat we daar een eeuw ­later nog altijd of opnieuw mee worstelen. Alsof we niet goed weten hoe we ons in de wereld moeten oriënteren en de bestaande verhalen de kracht missen ons met elkaar te verbinden. Sloterdijk spreekt over vacuümideologieën, verhalen die er niet in slagen mensen bijeen te brengen omdat ze blijven ­steken in de schriele boodschap dat we louter nog onszelf moeten zijn. Natuurlijk moeten we onszelf reali­seren, maar de vraag is uiteraard waarop die reali­satie uitloopt en hoe we dat op de een of andere manier kunnen ­begrijpen als een gedeelde opgave in een wereld die nooit zonder meer van onszelf alleen is.


Als Lukács gelijk heeft en we inderdaad metafysisch dakloos zijn, dan rest ons niets dan de vraag te blijven stellen naar de zin van wat we doen en op zoek te gaan naar geborgenheid in een ­onherbergzame wereld. Onvermijdelijk komen we dan terecht bij die aspecten van de samenleving die er niet zijn voor hun rendement, maar voor hun relevantie. Zoals de doorgaans onderbetaalde kunst die ons een spiegel voorhoudt en ons op het menselijke vlak ­zoveel meer teruggeeft dan de schamele duiten die we ervoor overhebben.


22 weergaven
bottom of page