- Ignaas Devisch
De verdiensten van de meritocratie

Niemand hoeft te excelleren als hij dat niet wil, schrijft Ignaas Devisch. Maar er is niets mis mee om boven de middelmaat te willen uitstijgen.
In De zondagen van Jean Dézert, een kleinood van Jean de La Ville de Mirmont uit 1914, kunnen we het inhoudsloze leven van een kantoorklerk volgen. Jean Dézert verlangt ongeveer nergens naar en zijn werk kunnen we bezwaarlijk omschrijven als emancipatorisch of zingevend. Hij verdient een eenvoudig loon en leeft een gewoon leven. Behalve op zondag. Dan loopt hij het lijstje af van reclamebiljetten die hem doorheen de week zijn opgevallen: een knipbeurt bij de kapper, een lezing over seksuele hygiëne in een apotheek en een warm bad in een oosterse badinrichting. Op maandag herbegint hij zijn routine. Tot hij op een dag een vrouw ontmoet. Als die liefdesverhouding abrupt ten einde loopt, wil hij zich van het leven benemen. Naderhand beseft hij dat ook dat nutteloos is en zet hij zijn kabbelende leven voort.
De verleiding is groot om Jean Dézert met hedendaagse ogen te bekijken en hem als een zoutzak te omschrijven. Zijn verdiensten zijn verwaarloosbaar en hij heeft niets gedaan dat ons na zijn leven moet heugen. Dézerts leven staat in schril contrast met onze jacht naar ‘ervaringen’ die je moet hebben opgedaan om kind te zijn van deze tijd. Niet voor niets omschrijven velen onze samenleving als meritocratisch, omdat ze gericht is op individuele verdiensten. Meritocratisch klinkt vandaag negatief vanwege de maatschappijkritiek die wijst op de keerzijde van een doorgeschoten individualisme.
Nochtans is je plaats innemen in de samenleving op basis van je verdiensten – dat is de letterlijke betekenis van meritocratie – niet per definitie een slechte zaak. Meritocratie was ooit het antwoord op de aristocratie die je plaats in de samenleving liet afhangen van je afkomst. In die optiek past de opkomst van meritocratie in een democratiseringsproces. In onderscheid met aristocratie kent het niet langer sommige mensen – de adel – bij de geboorte meer rechten toe dan anderen.
Uiteraard moeten we niet naïef zijn, want ondanks die democratisering wordt ook nu onze plaats in de samenleving deels bepaald door onze afkomst en het netwerk waarin we terechtkomen. De zogeheten determinanten van onze sociaaleconomische status (SES) brengen dat telkens weer in kaart. Niet iedereen heeft dezelfde kansen en mogelijkheden om zijn talenten om te zetten in verdiensten en dus zijn er correctiemechanismen nodig in naam van een rechtvaardige verdeling van kansen en middelen.
Daarbovenop breekt Paul Verhaeghe in zijn recentste boek Onbehagen een lans voor een ander mensbeeld, dat meer uitgaat van verbondenheid en minder van op zichzelf staande individuen.
Tegelijk doen we er goed aan het begrip meritocratie duidelijk af te bakenen zodat het geen containerbegrip wordt waarin je alles kunt onderbrengen. We moeten uitgaan van een brede kijk op een zinvol leven met voldoende aandacht voor mentaal welzijn. Maar het is een misvatting dat we dat welzijn zouden dienen door helemaal niet meer uit te gaan van persoonlijke verdiensten.
Uiteraard staan individuen nooit op zich en zijn onze verwezenlijkingen (en onze mislukkingen) altijd mee het product van wie en wat ons omringt. Maar als ik studenten evalueer, moet ik een onderscheid kunnen maken tussen geslaagd en grote onderscheiding en die evaluatie moet plaatsvinden los van de persoonlijke kenmerken, afkomst of overtuigingen van die student. De ene heeft meer talent, de andere doet beter zijn best en nog een andere heeft het moeilijk, maar slaagt desondanks. Evenmin zullen alle violisten ooit terechtkomen in de Koningin Elisabethwedstrijd of zal elke snookerspeler een Luca Brecel worden. Hebben we dan de andere kandidaten richting burn-out geduwd of onrechtvaardig behandeld? Me dunkt van niet.
We leven in een wereld waarin we altijd meer hadden kunnen doen dan we hebben gedaan en die kloof rijden we nooit meer dicht. Wie bijgevolg vooral focust op de gemiste kansen, gaat kopje-onder. We moeten weg van het gevoel dat het nooit genoeg is. Dat hangt samen met de vraag naar hoe we menselijk geluk definiëren. Vandaag is dat eerder eng ingevuld, als de maximalisatie van mogelijkheden. Nochtans biedt niet de kwantiteit, maar de kwaliteit van wat we doen op het werk en in onze vrije tijd, de zinvolheid ervan, een tegengif voor uitval en stress, samen met het gevoel van autonomie – en de erkenning door anderen voor wat we doen. En uiteraard moeten we voldoende rustpunten in ons bestaan inbouwen, zodat we zonder schuldgevoel af en toe gewoon een beetje Jean Dézert kunnen zijn, als we daar tenminste gelukkig van worden. Tegelijk moeten we ons hoeden voor de gedachte dat alleen middelmaat het tegengewicht zou vormen voor de uitwassen van de meritocratie. Zoals Jean Dézert zichzelf mag zijn, moeten ook zij die wel vooruit willen, die kans krijgen zonder verdacht te worden gemaakt.
Erkenning krijgen voor wie je bent, daarover gaat het toch?