- Ignaas Devisch
De scheuren in de tijd

Vorige week overleed de Franse filosoof Jean-Luc Nancy. Hoewel hij wereldfaam geniet, is zijn werk in ons taalgebied schromelijk onderbelicht gebleven. Nancy is zowat de laatste der Mohikanen van een generatie filosofen die mee hun tijdsgewricht hebben bepaald, zoals Jacques Derrida, Jean-François Lyotard, Emmanuel Levinas en Michel Foucault.
Nancy’s werk kent een opvallende caleidoscoop aan thema’s. Mondialisering, onze verhouding van de wereld, sociale relaties, de plaats van religie en kunst in de samenleving, het zijn maar enkele onderwerpen uit een lange lijst. De rode draad is een fundamentele confrontatie met de grote vraagstukken van onze tijd. Wie concrete adviezen verwacht, zal zich frustreren aan zijn weerbarstige oeuvre. Nancy heeft zich nooit laten verleiden tot de rol van de filosoof die op de plaats van het weten staat en anderen aangeeft hoe ze moeten leven. Zijn werk getuigt eerder van schroom, twijfel en de noodzaak om de vlugge antwoorden te bevragen door vanuit een gedegen kennis van de geschiedenis van de filosofie, vergeten denkkaders aan te reiken of hiaten aan te duiden in onze denkbeelden. Nancy zag – zoals Jens Meijen zijn mooie romandebuut De lichtjaren besluit – de ‘scheuren in de tijd’.
Zijn werk staat in die zin haaks op de wildgroei aan experts en coaches – of jazeker, ook aan ethici – die ons komen uitleggen hoe we moeten leven, eten of ons verplaatsen. In een interview in Trouw fulmineert mijn Nederlandse collega en voormalige denker des vaderlands René ten Bos tegen die expertencultuur en de moralisering die het publieke debat is binnengeslopen. Of het nu gaat om de pandemie of het klimaat, voortdurend worden we met veel stelligheid op de vingers getikt als we bepaalde – door experts uitgedokterde – standaarden niet navolgen. Terwijl het maar de vraag is of complexe vraagstukken te reduceren zijn tot een keuze tussen goed en kwaad of tot onze individuele verantwoordelijkheid. Alsof je het klimaat kunt redden door een beetje meer van dit en een beetje minder van dat.
Het gevaar dat filosofen en ethici zichzelf als experts van het goede naar voren schuiven, is niet denkbeeldig
Eerder dan aanmatigend aan de kant van het goede te staan en anderen te verwijten wat ze verkeerd doen, zouden ethici en filosofen net diegenen moeten zijn die ons wijzen op de ambivalentie en de meerduidigheid van bepaalde keuzes. Zo kun je voor vaccinaties zijn en toch twijfelen, of milieubewust leven en toch af en toe het vliegtuig nemen. Het ethische, aldus Ten Bos, ligt besloten in de twijfel, niet in de stelregel of de eis voor anderen. Hij omschrijft de functie van een filosoof als een irritatiekunstenaar: iemand die de consensus bevraagt en de vertwijfeling binnenbrengt op die plaatsen waar anderen gemakzuchtige conclusies naar voren schuiven.
Hoewel Nancy nooit opzichtig die rol op zich nam, irriteren veel lezers zich aan zijn werk. Met stellingen als ‘de zin van ons leven ligt in de wereld zelf besloten’, of over het menselijke bestaan als een fundamenteel relationeel gebeuren, lijkt Nancy’s oeuvre inderdaad af en toe aan vaagheid ten prooi te vallen. Want wat heb je gezegd wanneer je de mens omschrijft als een singulier meervoudig wezen? Maar wie vertrouwd is met de filosofische traditie en die stellingen contrasteert met een denkgeschiedenis die bulkt van de fantasmagorieën over het grote doel van de mensheid of de ideologische dweperij met collectieve lotsbestemmingen, begrijpt dat net het ogenschijnlijk schriele karakter van Nancy’s stellingen, een reactie is tegen ideologische verblinding of ethische grootspraak.
In een van zijn vele teksten over de omstreden Duitse filosoof Martin Heidegger vinden we de grond voor Nancy’s terughoudendheid om met veel stelligheid een grote marsrichting voor de mensheid te stipuleren. Nadat de grote ideologieën aan het eind van de twintigste eeuw zijn ingestort, luidt de opgave eerder dat we iets van ons leven moeten maken zonder dat het einddoel vooraf in steen gebeiteld is. Daarom dat de zin van de wereld in ons bestaan zelf besloten ligt. Eindigheid, schrijft Nancy, ‘betekent juist het niet-vastleggen van die zingeving, niet vanuit de onmacht om het in te vullen, maar als de kracht om het open te laten’.
De kracht om het open te laten impliceert dat de taak van de filosofie er vooral in bestaat de vertwijfeling over wat goed en kwaad is een plaats te geven in het maatschappelijke bestel. Het overdenken van onszelf is een opgave die we allemaal voor ogen moeten houden. Maar het gevaar dat filosofen en ethici zichzelf als experts van het goede naar voren schuiven, is niet denkbeeldig. Om die valkuil te vermijden, is binnen het wijsgerige terrein een blijvende zelfreflectie nodig over de verhouding tussen kennis en twijfel en de verstrengeling van goed en kwaad, over de oneffenheden, de kantlijnen en de marges van ons bestaan. Daarom en om veel meer: merci Jean-Luc.