- Ignaas Devisch
De gemakzucht van het snelle oordeel

Morele verontwaardiging is een belangrijke motor van onze reacties in de publieke ruimte. Het wereldwijde web garandeert een continue aanvoer van korte filmfragmenten, zodat we elke dag iets hebben om boos over te zijn. De opnames zijn vaak kort en belichten één standpunt van het verhaal, dat vanwaaruit het is gefilmd. Eenzijdig inzoomen werkt versterkend voor ons morele buikgevoel, waarna we subito presto de gefilmde mensen veroordelen en onszelf feliciteren met de illusie dat wij het beter zouden doen.
De voorbije dagen beroerde vooral het filmpje van een gesprek tussen een professor en een assistent de gemoederen. De twee laten zich onwelvoeglijk uit over het taalgebruik van Marokkaanse jongeren en suggereren dat gescheiden schoolsystemen beter zouden zijn – ze verwijzen daarbij naar de Joodse gemeenschap als voorbeeld.
Het scenario dat volgt, is bekend. Terwijl klassieke media zich buigen over de vraag of en hoe ze dit moeten plaatsen – gezichten geblurd of niet – doen socialemediakanalen hun werk en circuleert het ongefilterde filmpje met een duizelingwekkende snelheid. In enkele uren tijd heeft iedereen zijn of haar ongezouten instantcommentaar gegeven, vaak voorzien van hoogdravende besluiten die wonderwel in het eigen kraam te pas komen. Zo zou volgens Kifkif het gesprek het bewijs aanleveren van systemisch racisme, volgens anderen is wat de twee aan elkaar vertellen gewoon dom, en ongetwijfeld schreeuwde ergens iemand het onvermijdelijke ‘mag dat ook al niet meer?’.
Waarom laten we ons zo sterk aanspreken door dat soort fragmenten en hebben we er snelle oordelen over klaar? Sowieso schuilt er een soort kijkgenot achter dit gebeuren, in casu het morele comfort dat je als kijker principieel aan de juiste kant staat. Achter het scherm weten we het altijd beter en kijken we gemakzuchtig neer op de figuranten in het filmpje die steevast sukkelen, verkeerde keuzes maken of ronduit beschamend gedrag etaleren.
Als we even uitzoomen, kunnen we niet anders dan ironisch vaststellen dat met elke opname de mensheid steeds opnieuw in twee grote groepen uiteenvalt: slechte mensen die gefilmd worden versus goede mensen die de filmpjes bekijken. Om die lichtzinnigheid tegen te gaan, kunnen we de rollen even omkeren: waarom zouden zij die de filmpjes bekijken betere mensen zijn en wat geeft hun – ons – het recht om met zoveel gemakzucht over anderen te oordelen?
De mensheid valt steeds vaker in twee groepen uiteen: slechte mensen die gefilmd worden versus goede mensen die de filmpjes bekijken
Misschien kan Friedrich Hegel ons helpen in de analyse. De relatie tussen kijker en figurant doet met name denken aan zijn analyse van de dialectische relatie tussen een heer en een slaaf. In eerste instantie lijkt het alsof de heer de baas is en de slaaf hem nodig heeft om aan inkomen en voedsel te raken. De slaaf is verknecht en weet niet beter. Wie het perspectief omkeert, ziet algauw in dat zonder slaven een heer nooit aan zijn meesterstatus toekomt. Wat zou hij doen zonder hen? Zodra de slaven dat inzicht verwerven, trekt zich een proces van zelfbewustzijn op gang en komen ze in opstand, aldus Hegel. Die meester-slaafdialectiek inspireerde later Karl Marx om het lompenproletariaat aan te sporen in opstand te komen tegen de kapitalisten – zij die over productiemiddelen beschikken.
Hegels redenering laat ons toe ons meer bewust te worden van de meesterpositie die we innemen bij het bekijken van fragmenten op het net. Dit keer moeten we niet zozeer tegen anderen in opstand komen, maar tegen de meesterpositie die we onszelf hebben toegekend.
In ons snelle oordeel over de ander vergeten we dat we zelf allesbehalve onfeilbaar zijn in ons dagelijkse handelen. In een privéconversatie verwoord je bovendien sommige zaken al eens wat minder verbloemd dan je doorgaans doet. Niet dat we alles zomaar moeten goedkeuren, want natuurlijk roept het commentaar in het filmpje vragen op, maar enige bedenktijd erover laat toe meer bedachtzaam te reageren.
Zeker, er is nog werk aan de winkel om iedereen te overtuigen van de kracht van diversiteit, maar legitieme bedenkingen moeten we ook op tafel durven te leggen. Zo niet gaan mensen zwijgen of dwing je ze tot de orde van de zoetsappigheid. Dan veinzen ze hun meegaandheid, maar handelen ze er niet naar en zetten we geen stap vooruit in de realisatie van een goed functionerende en diverse samenleving met faire kansen voor iedereen.
Er is meer nodig dan morele verontwaardiging alleen om te leren uit fouten in ons handelen en spreken. Een gepast en genuanceerd oordeel over de woorden die mensen vaak onbedachtzaam uitspreken, zou een goed begin zijn. Zoals Vsevolod Petrov laat optekenen in De Manon Lescaut van Tourdeille: ‘De mens bestaat niet tot hij in de spiegel kijkt.’ Niet alleen zij die gefilmd worden doen er goed aan in die spiegel te kijken.